Meteen naar de inhoud

Wat is de geschiedenis van kruidenleer ?

Fytotherapie of kruidenleer vindt haar oorsprong in Soemerië, waar ruim 3000 jaar geleden al beschrijvingen en recepten met geneeskrachtige planten en kruiden werden opgetekend op kleitabletten. Via de Egyptenaren, de Grieken, de Romeinen, de Kelten en Germanen, middeleeuwse kruidenvrouwen en monniken werd de kruidenkennis zoveel mogelijk bewaard, uitgebreid en doorgegeven. De laatste jaren is er gelukkig ook weer belangstelling vanuit de wetenschap en worden vele planten in laboratoria op hun geneeskrachtige stoffen onderzocht.

Het gebruik van planten en kruiden om ziekten te genezen of wonden mee te behandelen is zo oud als de mensheid en vond plaats in elk werelddeel op Aarde.

 

Kruiden vanuit de oertijd

Misschien waren het in de tijd van de rondtrekkende nomadische stammen (jagers/verzamelaars) al de vrouwen, die naast alle eetbare vruchten, wortels en knollen ook kruiden verzamelden, die van nut konden zijn. Waarschijnlijk werd op deze manier de eerste kennis verkregen van de geneeskrachtige plantenkracht. Later werd dit steeds meer het domein van de sjamanen of medicijnmannen van de stam.

Kruiden vanuit de Westerse oudheid

Officieel begon de fytotherapie of kruidenleer ongeveer 3000 jaar voor Christus in Soemerië, waar de oudste, bewaard gebleven behandelwijzen en recepten met geneeskrachtige kruiden op kleitabletten werden gevonden. Maar ook de Egyptenaren, Grieken en Romeinen lieten beschrijvingen van plantaardige geneesmiddelen na. De Egyptische ‘Ebers-papyrus’ (ongeveer 1600 voor Christus) beschrijft bijvoorbeeld ruim 700 kruiden en hun geneeskrachtige werking.

De oudste Griekse medische geschriften dateren van circa 400 voor Christus en zijn van de hand van Hippocrates (en zijn leerlingen). Hippocrates geldt in de Westerse wereld nog steeds als de ‘aartsvader’ van de reguliere geneeskunde.

Echter, ook ideeën en werken van de Griekse filosoof Theophrastus (‘opvolger’ van Aristoteles, 372-287 voor Christus) en de Griekse arts Pedanius Dioscurides (40-90) waren bijzonder belangrijk voor de kruidengeneeskunde.

De Romeinen droegen hun steentje bij via onder andere de Romeinse geleerde Plinius (23-79), die 1000 geneeskrachtige planten behandelde in zijn boek “Naturalis Historia”. Maar ook de Romeinse verovering van Europa, waarbij hun kruidenkennis, samen met planten en zaden over het hele gebied werd verspreid, was van groot belang. Zo zijn in Engeland naar schatting meer dan 200 soorten kruiden door de Romeinen geïntroduceerd. De Grieks-Romeinse arts Claudius Galenus (circa 131-201) transformeerde de oude, traditionele leer van de Vier Temperamenten of Levenssappen in een praktisch systeem, dat ruim 1500 jaar lang de basis van de Westerse geneeskunde vormde.

De leer van de Vier Temperamenten of Levenssappen

De leer van de Vier Temperamenten of Levenssappen gaat er vanuit, dat alles op aarde (zowel bezielde als onbezielde natuur) is opgebouwd uit vier fundamentele bouwstenen: Vuur, Water, Aarde en Lucht, die tegelijkertijd staan voor kwaliteiten als heet, koud, droog en vochtig. De daarmee corresponderende levenssappen in het menselijk (en dierlijk) lichaam zijn respectievelijk rode gal, slijm, zwarte gal en bloed. Bij een gezond mens zijn deze sappen in harmonie met elkaar, bij een ziek mens niet. De geneeskunde/leer is er dan ook op gericht om het evenwicht tussen deze sappen te herstellen, hetgeen vooral plaatsvindt met behulp van geneeskrachtige planten. Een door ‘droogte’ veroorzaakte verstoring van de sappen werd bijvoorbeeld verholpen met een als ‘vochtig’ geclassificeerd kruidengeneesmiddel. In de Indiase Ayurveda en de Chinese traditionele geneeskunde vinden we soortgelijke principes met vier (of zelfs vijf) basiselementen.

Kruiden bij Noord-Europese stammen

Bij de vroegere stammen van de Kelten, de Galliërs en de Germanen was de kennis van kruiden vooral aanwezig bij de wijze vrouwen van de stam. Zij stonden in hoog aanzien en waren per definitie de helers en ‘ziekenverzorgsters’ van de troepen. Vrouwen genoten in de stammen van die tijd overigens meer respect en een veel grotere gelijkwaardigheid aan mannen dan dat zelfs nu het geval is. De schat aan kruidenkennis, die ook in later eeuwen onder vrouwen bewaard was gebleven, is echter voor een groot deel verloren gegaan tijdens de eeuwenlange grootschalige katholieke heksenvervolgingen (1500-1800) in Europa en zelfs in Noord-Amerika.

 

Kruiden in de kloostertuinen van de middeleeuwen

De opkomst en verspreiding van kloosters door Europa in de middeleeuwen leidde eveneens tot meer kennis van en ervaring in de kruidengeneeskunde. Elk klooster had wel een eigen tuin, waarin zoveel mogelijk het dagelijks voedsel voor de kloosterlingen werd verbouwd, en vaak ook een klein hospitaal of een ziekenafdeling, waar zieken en gewonden vanuit Christelijke barmhartigheid werden verzorgd en verpleegd. Een aanzienlijk deel van de kloostertuin werd dan ook ingericht voor de verbouw van geneeskrachtige kruiden, voor zichzelf en voor hun patiënten.

De kloostertuinen werden vaak volgens een strak schema ingedeeld en ingezaaid met zo veel mogelijk verschillende soorten planten. Zij waren hiermee een voorloper van  vooral de latere botanische tuinen, die dienden als lesmateriaal voor medische studenten.

De monniken en nonnen verzamelden zoveel mogelijk van de oude volkskennis over kruiden en bestudeerden de belangrijke werken uit de oudheid. Ook de werken van Arabische geleerden werden daarin meegenomen; een gerenommeerde vertegenwoordiger van de Arabische geneeskunde was bijvoorbeeld de Perzische medicus, wetenschapper, medicus, alchemist en filosoof Ibn Sina (980-1037), beter bekend als Avicenna. Zijn beroemdste werk “Canon van de geneeskunde” (Al-Qanun fi al-Tibb) bevatte meer dan een miljoen woorden (!) en was ook in Europa een bijzonder invloedrijk standaardwerk. Een andere belangrijke naam in dit geheel is die van de Benedictijnse abdis en mystica Hildegard von Bingen (1098-1179), die in haar vele medisch-botanische werken oude volksgeneeskunde, volksoverleveringen en volksmagie verenigde met haar eigen observaties en ervaringen.

Kruiden & Kwakzalvers

Vanaf het eind van de middeleeuwen werd de kennis van kruiden steeds meer gemeengoed. Verspreiding onder de meestal analfabete bevolking verliep vooral via mondelinge overlevering.

De eerste geschriften van kruidengenezers c.q. leken waren meer een vergaarbak van (hun interpretatie van) de eeuwenoude kennis dan dat op inhoud ervan kon worden  vertrouwd. Vaak waren gedeelten keurig netjes vertaald uit de oude Griekse of Latijnse handboeken, maar veel van de conclusies kwamen vooral voort uit de ambities, aspiraties of fantasieën van de schrijvers dan dat zij op waarheid berustten.

Kruiden en de Renaissance

De Renaissance luidde een herwaardering voor de ideeën van de oudheid in en daaropvolgend een nieuwe manier van denken, waarin een meer wetenschappelijke aanpak van kruidenonderzoek terrein won.

Een voorloper van deze stroming was de Zwitserse arts en alchemist Theophrastus Bombastus von Hohenheim (1493-1541), beter bekend als Paracelsus. Zijn medische werken waren van enorme invloed op de kruidengeneeskunde voor de daaropvolgende eeuwen.

In de 16e en 17e eeuw werden op veel plekken in Europa zogenaamde botanische tuinen aangelegd bij de toenmalige medische universiteiten, waarbij men de cycli van planten en kruiden, hun teelt en hun werking op de mens aandachtig bestudeerde.

Door het groeiend aantal overzeese reizen naar onbekende landen en continenten, waarvandaan men weer nieuwe, onbekende soorten planten meebracht, breidde de botanische of plantenkennis zich dan ook gestaag uit.

Opkomst reguliere geneeskunde

Vanaf de 18e eeuw kwam de reguliere geneeskunde, waaronder de chirurgie, steeds meer in de belangstelling. Met de komst van synthetische of chemische medicijnen vanaf de 19e eeuw leek het lot van de kruidengeneeskunde bezegeld. Het gebruik ervan bleef steeds meer beperkt tot de keuken.

Hoewel vele natuurgenezers bleven ijveren voor een integratie van de oude kruidenkennis in de nieuwe, reguliere geneeskunde, kregen zij in de 19e en 20e eeuw nauwelijks een poot aan de grond. De explosieve opkomst van de farmaceutische industrie liet geen ruimte voor concurrenten; de oude geneeswijzen werden als kwakzalverij afgeschilderd.

 

Nieuwe rol voor de kruidengeneeskunde?

Pas in de afgelopen decennia lijkt de belangstelling voor geneeskrachtige kruiden weer sterk toe te nemen bij zowel het publiek als bij de wetenschap. Enerzijds komt dit door de vele, steeds meer als onwenselijk ervaren bijwerkingen van de chemische geneesmiddelen, anderzijds zijn er vele (vormen van) nieuwe ziekten ontdekt, waar de farmaceutische industrie geen passend antwoord op heeft.

Vele, tot de 20e eeuw nauwelijks voorkomende of bekende ziekten (hart- en vaatziekten, kanker, aids, genetische ziekten en resistente vormen van virussen en/of bacteriën) doen wetenschappers teruggrijpen naar de mogelijkheden en kwaliteiten van planten en kruiden. Door wetenschappelijk onderzoek in laboratoria probeert men de geneeskrachtige stoffen in kruiden te onderscheiden, analyseren en in te zetten in vormen van medicijnen. En zo lijkt het erop dat het er toch nog van komt: een samengaan van de traditionele kruidengeneeskunde en de moderne medische wetenschap.

Bron: https://tallsay.com/page/4294971821/fytotherapie-korte-geschiedenis-van-de-kruidengeneeskunde-in-europa

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop